Twee januari. Ik sta op onze kamer de was te vouwen. Lizzy ligt op ons bed en kijkt, weg van de drukte van beneden, op haar gemakje tv. Tussen de feestdagen door is er een lichte achterstand ontstaan in de wasvouwerij dus we hebben royaal de tijd om even bij te kletsen. Hoe we erbij uitkwamen, weet ik niet meer, maar op enig moment zitten we moppen te tappen.
Ik beschrijf nogal eens de chaos en de drukte in een kippenhok met drie hennen en een haantje, maar zelden het aantal dingen waar we samen om lachen. Nou moet ik zeggen dat veel van de humor in huis situationele humor is. Het is altijd gevaarlijk om een grappige situatie achteraf te beschrijven. In de meeste gevallen had je er bij moeten zijn. Maar om een idee te geven: Leon moet naar bed. Ik vraag hem om alvast naar zijn kamer te gaan terwijl ik het bed op Lizzy en Laura’s kamer nog even opdek. ,,Deze kamer?”, vraagt hij, wijzend naar het slaapvertrek dat hij met Julia deelt. ,,Ja, die kamer”, bevestig ik. Hij blijft vertwijfeld bij de drempel staan. ,,Déze kamer?”, vraagt hij nogmaals met een intonatie alsof we wekelijks van slaapkamer wisselen. ,,Ja-ha, díe kamer”, bevestig ik andermaal. Hij kijkt mij aan, met z’n mooie kijkers, werpt nog eens een blik op de beoogde kamer en zegt dan droogjes: ,,Nee, toch niet.” Om vervolgens ónze kamer in te lopen. Het jong heeft een droogkomisch talent in de traditie van Peter Sellers.
Met de meiden heb ik een terugkerend ‘grapje’ waarbij ik stug volhoud dat papa nóóit een scheetje laat. Iedereen laat scheetjes, behalve Koningin Maxima, prinses Amalia en papa. Toegegeven: het is geen act waarvoor de theaterdirecteuren in de rij staan, maar tegenover twee kleuters werkt het fantastisch.
Terug naar de moppentapperij met Lizzy. En dat valt nog niet mee, met een zesjarige. Nou heb ik twee jaar geleden in aanloop naar carnaval meegedaan aan een plaatselijke tonpraatwedstrijd. Dat stond al jaren op mijn bucketlist. Misschien ook wel als een soort hommage aan mijn opa, met wie ik vroeger altijd mopjes uitwisselde. Opa had altijd wel een mopje paraat. Hij was ook een gevierd carnavalsliedjeszanger. Maar daar waag ik me niet aan. Er zijn grenzen aan wat je een publiek aan kunt doen. Al is dat publiek nog zo dronken.
Aan de moppen die ik in de ton gebruikte, heb ik weinig. Niet dat deze van zo’n hoog niveau waren, maar zowel qua thema als clou al snel wat moeilijk voor iemand van zes. Ik graaf naarstig in m’n geheugen naar voorbeelden uit Oom Donalds moppentrommel. Het is groen en het sjeest van de berg (skiwi) komt bij me op. En dat raadseltje rond de vraag waarom een olifant gele klompjes aan heeft. Ik herinner me wat ‘Jantje-moppen’ en Lizzy blijkt een zeer dankbaar publiek. Zelf schudt ze de ene na de andere mop uit haar mouw zoals alleen een kleuter dat kan. Wel de toon en de intonatie, maar zonder enige clou. ,,Er komt een konijn bij de bakker en die vraagt: heeft u worteltjes. En die bakker zegt: wat vraag je nou, ik heb helemaal geen worteltjes!” Enige inspiratie lijkt ze hierbij opgedaan te hebben bij mijn even daarvoor vertelde grapje over het konijn dat worteltjestaart bestelt. U snapt: we lachen heel wat af saampjes. Zelfs de mop met de langste baard is nieuw voor haar en ik geniet op mijn beurt van haar verzinsels en vooral van het enthousiasme waarmee ze haar bedenksels deelt. Op enig moment kom ik behoorlijk aan het eind van mijn kleutermoppenvoorraad. Via m’n mobiel zoek ik hulp op het internet. Ik vind het raadseltje ‘Wat krijg je als je poep omdraait?’ Antwoord: ‘vieze handen!’ En BAM. Die komt aan. Lizzy was al enthousiast maar hier wordt een raadseltje gecombineerd met poep. ,,Laura!”, roept ze naar beneden. ,,Ik weet een raadsel.” Ze stuift het bed uit. Ik heb zojuist de ultieme grap gevonden. Ben benieuwd hoe deze landt in een zaal vol leutvierders.
Illustratie: Jules Calis / Pix4Profs